BRAVO-A: Checklist voor veilig motorrijden en technische controle
Om je motor te controleren kan je de checklist BRAVO-A gebruiken. Je controleert hiermee snel de technische staat van de motor. BRAVO-A staat voor banden/brandstof (B), remmen (R), aandrijving/accu (A), verlichting (V), olie (O) en algemeen (A). Het betreft controles die voor elke rit moeten gebeuren.
Om je motor te controleren kan je de checklist BRAVO-A gebruiken. Je controleert hiermee snel de technische staat van de motor. BRAVO-A staat voor banden/brandstof (B), remmen (R), aandrijving/accu (A), verlichting (V), olie (O) en algemeen (A). Het betreft controles die voor elke rit moeten gebeuren.
Veiligheidscontrole BRAVO-A
De examinator voert een veiligheidscontrole uit en je krijgt 5 vragen over de volgende onderwerpen:
B – banden (profiel, spanning, scherpe voorwerpen, ventiel en draairichting)
R – remmen (remdruk, remvloeistof en lekkage)
A – aandrijving (ketting smering, speling en slijtage)
V – verlichting (werking)
O – olie (oliepeil en oliedruk)
-
A – algemeen
Banden
De profilering van de band zorgt primair voor waterafvoer. Wettelijk is bepaald dat het profiel van de hoofdgroeven over de gehele omtrek van het loopvlak minimaal 1 mm moet zijn. Als het profiel minder dan 2 mm is dan bestaat de kans dat dit invloed heeft op de waterafvoer. Daarom is de aanbeveling om met een profieldiepte van minder dan 2 mm de band te vervangen.
Een te lage bandenspanning geeft problemen, de band vervormd namelijk teveel in de bochten en dat heeft invloed op de wegligging. Daarnaast slijt de band sneller en gebruikt de motor meer brandstof. Een te hoge bandenspanning is ook niet goed, maar is minder gevaarlijk voor de wegligging, het heeft wel invloed op de comfort. De bandenspanning moet gecontroleerd worden als de band koud is. Tijdens het rijden wordt de band warm en dan verandert de spanning in de band. Als er een duopassagier mee rijdt, veel bagage aanwezig is of de motor langdurig op hoge snelheid rijdt, dan moet te bandenspanning worden verhoogd.
De hoeveelheid bandenspanning staat in het instructieboekje van de motor, meestal zit er ook op de motor een sticker waar dit op vermeld staat. Bij de controle van de bandenspanning moet ook het ventiel nagekeken worden.
Controleer de band op scherpe voorwerpen, scheuren of barsten. Materiaal wat niet op een band thuishoort zoals steentjes of metalen deeltjes moeten worden verwijderd.
Het is belangrijk dat het stofdopje van het ventiel aanwezig is, zodat het ventiel niet vervuild. Stalen stofdopjeszijn betrouwbaarder dan die van kunststof.
De draairichting van de band is belangrijk voor de afvoer van het water. Nieuwe banden moeten de eerste 100 kilometer niet zwaar worden belast bij het rijden. Veel nieuwe banden hebben een bepaalde ‘gladheid’, waardoor het contact band-wegdek nog niet optimaal is. Als een band gemonteerd wordt moet de draairichting van de band goed staan (dit zie je aan de pijl op de band).
Remmen
De remdruk moet in orde zijn. Dit test je door de rem drie seconden vast te houden en de druk mag dan niet wegvallen.
In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. Is de remvloeistof ineens een stuk lager of leeg, dan moet je niet gaan rijden en kan er een lekkage zijn. Meestal ligt het zakken van het remvloeistof niveau aan het verslijten van de remblokken en hoeft het niet te betekenen dat de reminrichting defect is.
Controleer de onderdelen van de reminrichting op lekkage.
Aandrijving
De ketting moet voldoende gesmeerd zijn en hebben regelmatig onderhoud nodig. Zeker na een lange rit in de regen dient een ketting gesmeerd te worden. Let op! Het smeersel moet niet op de band terechtkomen.
De kettingspeling wordt gemeten in het midden van beide tandwielen. Hoeveel speling er op de ketting moet zitten staat in het instructieboekje van de motor of op een sticker. Dit is per motor verschillend. Bij een lesmotor is dit 2 – 3 cm.
Voor de meeste motoren is de achterbrug een indicatie om te zien of de kettingset vervangen moet worden. Een tandriem heeft minder onderhoud nodig maar moet ook gespannen staan om te voorkomen dat de riem over de tanden van de riemschijf glijdt.
Verlichting
Verlichting gaat automatisch aan bij aanzetten van het contact. Het grootlicht wordt aangezet door de schakelaar bij de linker duim en er gaat een flauw blauwe lamp branden. Overdag met dimlicht rijden is niet verplicht maar wel wenselijk in verband met de zichtbaarheid van de motorrijder.
Als het verklikkerlicht snel gaat knipperen of blijf branden dan is waarschijnlijk één van de richtingaanwijzers stuk.
De alarmverlichting zit met een knop bij de linker duim en is een kleine rode gevarendriehoek.
Olie
Olie zorgt voor smering en koeling van de draaiende onderdelen in het motorblok. Het zorgt er ook voor dat vuil wordt afgevoerd. Als de motor met onvoldoende olie is gevuld dan kan de motor vastlopen en gevaarlijke situaties ontstaan. Over het algemeen moet het oliepeil bij een koude motor worden gecontroleerd of een warme motor die tenminste enkele minuten uit heeft gestaan zodat de olie kan zakken. Bij het oliepeilen moet de motor rechtstaan. Draai de peilstok eruit en maak hem schoon. Hierna stop je de peilstok terug maar draai je niet. Het oliepeil dient tussen de MIN en MAX te staan, te weinig is niet goed maar teveel ook niet.
Bij de meeste motoren is het zo dat als het oliemapje gaat branden de oliedruk is weggevallen. Onderin het motorblok zit een oliepomp. Als de pomp geen olie aanzuigt, gaat het olielampje branden. Indien het contact van de motor aangezet wordt, gaat het lampje branden (dit is dan gelijk een signaal dat het lampje niet stuk is). Als het olielampje na het starten niet uitgaat, of tijdens het rijden gaat branden, dan moet de motor direct worden stilgezet. Vanaf dit moment is er bijna geen smering meer. Zet de motor uit met de noodstopknop, dan blijft de verlichting werken. Indien er toch wordt doorgereden, dan kan er in het motorblok veel schade ontstaan en na een tijdje zal het motorblok vastlopen.
Algemeen
Accu – controleer of de accu vastzit.
Accupolen – De bedrading van de motor moet deugdelijk en goed geïsoleerd zijn.
Vering – controleer de keerringen van de voorvork op lekkage. Bij de meeste motoren kan de voorspanning van de achterwielvering worden aangepast aan de belasting van de motor. Zeker bij het rijden met zware belasting (bagage/passagier) is het aan te bevelen de voorspanning van de veer aan te passen.
Koeling – indien de motor is voorzien van een vloeistofkoelsysteem, moet er ook gecontroleerd worden of er nog voldoende koelvloeistof in het reservoir aanwezig is. Op het reservoir is ook weer een maatstreepje aangebracht.
Benzine – op de meeste motoren zit geen benzinekraan meer. De lesmotoren hebben een brandstofmeter. Als het laatste blokje gaat knipperen, kan er nog ongeveer 50 km mee gereden worden.
Noodstopknop – bij de meeste motoren is dit een rode knop op het stuur en zit bij de rechterduim. De functie van deze knop is om de motor in bijzondere omstandigheden stil te zetten, bijv. als het oliedruklampje gaat branden wanneer de motor draait. De motor normaal stilzetten gebeurt met de contactsleutel, omdat dan ook alle stroomverbruikers uit worden gezet. Als de noodstopknop wordt gebruikt, blijven de richtingaanwijzers, het remlicht en de overige verlichting gewoon werken.
Veiligheidscontrole (opstap controle)
1. Kijk goed naar de motor of er geen lekkage is van olie of andere vloeistof. In het bijzonder het motorblok, het remsysteem en het veersysteem voor en achter. Een motor heeft twee wielen en een beginnende lekkage kan vervelende gevolgen hebben als er bijvoorbeeld motorolie op de achterband komt of voorvorkolie op de remschijf.
2. Controleer of er voldoende profiel op de band zit en kijk of er in het profiel geen materialen zitten die daar niet in thuis horen. Controleer ook of het stofdopje nog op het ventiel zit.
3. Controleer het remlicht. Maak contact, houd de rechterhand bij het remlicht en knijp in de voorrem met je linkerhand. Daarna druk je met de linkerhand de achterrem in. Controleer gelijk de remdruk als je de voorrem inknijpt. Je voelt dan gelijk of je druk in het remsysteem hebt. Dit geldt tevens voor de achterrem.
4. Controleerde richtingaanwijzers en het dimlicht. Het dimlicht controleer je door je hand voor de koplamp te houden.